Een lekker leesbaar boek, daar streef je natuurlijk naar als auteur. Voor de lezer is het een mooi cadeau. Weet je hem tot de laatste pagina te boeien, dan krijgt hij jouw boodschap helemaal mee. Besteed dus aandacht aan je schrijfstijl, want daarmee maak je het verschil. Twintig snelle tips voor betere teksten.
1. Spreek de lezer rechtstreeks aan
Praat niet in algemene bewoordingen (‘Veel mensen hebben last van stress, maar weinig mensen doen er wat aan’), maar richt je rechtstreeks tot jouw ideale lezer (‘Heb je ook zo’n last van stress? Steek je kop niet in het zand, maar zoek hulp.’).
2. Gebruik geen ouderwetse woorden
Heden ten dage, te allen tijde, dientengevolge. Ook al vind je het nog zulke mooie woorden, ze horen niet thuis in een prettig leesbaar boek. Schrappen dus.
3. Schrijf beeldend
Show, don’t tell, is het devies. Schrijf dus niet ‘De keuken zag er vies en rommelig uit’, maar ‘Het aanrecht stond vol pannen met aangekoekte etensresten, vlekken op de koelkastdeur verraadden dat er gisteren tomatensaus op het menu stond’.
4. Schrap overbodige hulpwerkwoorden
Stop je boek niet vol met hulpwerkwoorden. Ze halen de vaart uit je tekst. Dus schrap overal waar dat kan de woorden ‘kunnen’, ‘zullen’ en ‘hebben’.
5. Wees spaarzaam met bijvoeglijke naamwoorden
Voegt een bijvoeglijk naamwoord iets toe aan je tekst? Prima. Zo niet, schrap het dan vooral. ‘Een klein baby’tje’, ‘er zijn bepaalde mensen die…’, ‘welverdiende rust’, het kan allemaal krachtiger of minder cliché.
6. Zorg voor variatie in de tekst
Wissel korte en lange zinnen af. Gebruik eens een vraagzin. Plaats kaderteksten in je boek en neem praktijkvoorbeelden op. Variatie voorkomt dat de lezer in slaap valt.
7. Laat werkwoorden het werk doen
Staan er veel naamwoorden in je tekst? Dan leest die niet lekker weg. Je lost het op door werkwoorden hun werk te laten doen. Dus niet ‘Onze doelstelling is hulpverlening aan auteurs bij hun boekpromotie’, maar ‘Wij helpen auteurs bij het promoten van hun boek’.
8. Voorkom het stapelen van voorzetsels
Veel voorzetsels kort achter elkaar? Dat leest niet lekker. Vermijd constructies als ‘de man uit het dorp in het achterland van Bretagne…’ Kom je toch zulke passages tegen in je tekst? Herschrijf ze dan.
9. Vermijd jargon
Overschat je doelgroep niet. Niet iedereen is thuis in het jargon van jouw vakgebied. Maak het de lezer makkelijk, gebruik heldere bewoordingen en neem zo nodig een verklarende woordenlijst op achter in je boek.
10. Houd bij elkaar wat bij elkaar hoort
Voorkom dat er een storende afstand ontstaat tussen woorden of delen die bij elkaar horen. Dus niet ‘In dit boek kun je tips die je verder helpen vinden’, maar ‘In dit boek kun je tips vinden die je verder helpen’ (of beter nog: ‘In dit boek vind je tips die je verder helpen’).
11. Vervang passiefconstructies door een actieve variant
De passief kan functioneel zijn, maar meestal leest de actieve tegenhanger lekkerder weg. Kies dus niet voor ‘De examens werden afgelegd’, maar ‘De leerlingen van het Pius X-college legden examens af’. Weet je ook meteen om wie het ging.
12. Vermijd woordherhaling
Gebruik binnen één hoofdstuk niet twee keer hetzelfde spreekwoord. Herhaal niet te vaak dezelfde woorden. Natuurlijk zijn lidwoorden als ‘de’ en ‘een’ niet meteen een probleem. Drie keer kort achter elkaar ‘glunderen’ of ‘waarheid’ wel.
13. Schrijf kort en bondig
Schrap overbodige woorden. Die zijn er in allerlei soorten: van onnodige hulpwerkwoorden (zie tip 4) tot constructies als ‘wat je als lezer ook nog moet weten is dat (…)’. Zelfs een heel hoofdstuk schrappen kan je tekst krachtiger maken.
14. Speel met de woordvolgorde in de zin
Afhankelijk van hoe je een zin opbouwt, krijgt het ene woord meer nadruk dan het andere. Kijk naar het verschil tussen: ‘Ik word er gek van als mensen me niet begrijpen’ en ‘Gek word ik ervan als mensen me niet begrijpen’. Speel er wat mee om het leesplezier te vergroten.
15. Gebruik verwijswoorden correct
Naar een vrouwelijk woord verwijs je met ‘ze’, ‘zij’ of ‘haar’. Naar een mannelijk woord met ‘hij’, ‘hem’ of ‘zijn’. Naar een onzijdig woord met ‘het’ of ‘zijn’. Het is dus ‘het bedrijf en zijn medewerkers’, maar ‘de stichting en haar bestuurders’. Zoek bij twijfel het woordgeslacht op.
16. Schrijf concreet
Wees specifiek, prikkel de zintuigen van de lezer, geef voorbeelden. Er zijn allerlei manieren om je tekst concreter te maken. Je boodschap komt zo een stuk beter over dan in een saaie, algemene tekst.
17. Wees consequent
Maak je redactionele keuzes, volg die dan consequent door het hele boek. Spreek de lezer dus niet de ene keer aan met ‘je’ en de andere keer met ‘u’. Schrijf niet ‘zeven minuten’ (in letters) als je vlak daarvoor ‘13 seconden’ (in cijfers) hebt staan.
18. Gebruik metaforen (maar geen afgezaagde)
Metaforen geven sjeu aan je tekst, ze verrassen de lezer en versterken je boodschap. Verzin wel iets origineels en laat je niet verleiden tot afgezaagde varianten als ‘De boeken gingen als warme broodjes over de toonbank’.
19. Vermijd vaag taalgebruik
Kwaliteitsvenster. Doelmatigheidsconsulent. Ombuiggesprek. Onderzeebootchristenen. Het zijn maar enkele voorbeelden van ‘vaagtaal’. Vermijd het. Met een duidelijke omschrijving of een woordje uitleg help je de lezer meer.
20. Wees spaarzaam met Engelse woorden
Het Engels dringt steeds meer door in onze taal. Dat is prima, want taal verandert nou eenmaal. Maar overdrijf het gebruik van buitenlandse woorden niet in je tekst.
Door: Janneke Sinot