Is het ‘krabde’ of ‘krabte’? Is het ‘word jij’ of ‘wordt jij’? Veel mensen – ook intelligente – worstelen er nog wel eens mee. Nu staan dt-fouten bij lezers in de top van ergernissen. Als schrijver wil je natuurlijk niet dat de vorm afleidt van de inhoud. Zorg dus dat je de regels kent en pas ze correct toe.
Drie ezelsbruggetjes:
De smurfenregel
Je kent ze vast, die blauwe wezentjes met hun witte mutsjes, die allerlei werkwoorden vervangen door ‘smurfen’. Doe jij dat ook, dan helpt dit om te ‘horen’ of een werkwoordsvorm een t krijgt op het einde. Twijfel je tussen ‘hij word’ en ‘hij wordt’? Een vergelijkbare vorm van ‘smurfen’ invullen, maakt het meteen duidelijk. Het is ‘hij smurft’, dus ook ‘hij wordt’ met een t (de d staat er omdat die tot de stam van het werkwoord behoort). Houd je niet van smurfen? Met een werkwoord als ‘horen’ of ‘maken’ werkt het natuurlijk ook.
’t Kofschip
In de schoolbanken hebben we hem allemaal geleerd: de regel van ’t kofschip. Dit ezelsbruggetje helpt je bij het spellen van het voltooid deelwoord en woorden in de verleden tijd. Schrijf je bijvoorbeeld ‘ik heb geluncht’ of ‘ik heb gelunchd’? Bepaal eerst de stam van het werkwoord (dit is het hele werkwoord zonder de uitgang -en), in dit geval dus ‘lunch’. Eindigt deze (of strikt genomen: de klank hiervan) op een van de medeklinkers die voorkomen in ’t kofschip (t, k, f, s, ch, of p)? Dan schrijf je verleden tijd en voltooid deelwoord met een t. In ‘alle’ andere gevallen met een d. In plaats van ’t kofschip kun je ook ’t fokschaap onthouden, als je dat makkelijker vindt. Op OnzeTaal.nl kun je er meer over lezen.
Lang luisteren
Wil je weten of een voltooid deelwoord eindigt op een d of een t? Maak de ‘gewone’ (= onvoltooid) verleden tijd van het woord langer en luister welke klank je hoort. Een voorbeeld: is het ‘ik heb erin gelooft’ of ‘ik heb erin geloofd’? Verlengen levert de volgende varianten op: ‘ik geloofte’ en ‘ik geloofde’. Je hoort dan – heel eenvoudig – dat de laatste van de twee correct is. Je kunt eenzelfde trucje uithalen door van het voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord te maken. ‘Het schip is gestrand’ wordt dan ‘het gestrande schip’. Je hoort dat ‘het gestrante schip’ niet goed is, dus schrijf je ‘gestrand’ hier met een d.
Zo, weer wat geleert. Eh … geleerd.
Door: Janneke Sinot